Vervolg Bladeren Voorafgaande Publicaties:
Van ironie
naar skepsis Contact Overzichtsbladzijde
Niels Helsloot Niels Helsloot

 


Niels Helsloot, Van ironie naar skepsis, Stichting Neerlandistiek VU, Amsterdam en Nodus, Münster, 1992, pp. 14-17.
Hoofdstuk 2, Compensatie van het tekort, paragraaf 2.1.
© 1992, 2003 (gewijzigde spelling)

 

Ideale talen

Om te beginnen zal ik kort ingaan op pogingen tot taalontwikkeling die uitdrukkelijk gericht zijn op maatschappelijke (politieke of 'apolitieke') organisatie, zoals het aanleren van middenklasse-taal aan arbeiderskinderen en de ontwikkeling van het Esperanto. Ik wil daarbij ook ingaan op Heideggers poging 'het Zijn' uit te drukken. Dit dient vooral om duidelijk te maken dat eenzelfde soort maatschappelijke problematiek als uit deze gevallen naar voren komt, ook speelt in de formelere logische en taalfilosofische theorieën waarop ik vervolgens zal ingaan.
   Wanneer er een scheiding wordt gemaakt tussen kapitalisten en arbeiders, nationaal georiënteerde burgers en regionaal geïsoleerde boeren, blanke en gekleurde mensen, mannen en vrouwen, enz., dan gebeurt dat vaak op grond van een voorstelling van de maatschappij als verdeeld in groepen met macht en maatschappelijk aanzien, en groepen zonder macht (of met minder macht). Verschillende groepen spreken vaak verschillende talen, jargons, dialecten of idiolecten. Deze lijken direct samen te hangen met hun maatschappelijke voorsprong of achterstand. En je kunt dan ook proberen om verschillen in macht te verminderen door gerichte taalpolitiek. Meestal houdt dat in dat de minder machtige groep zich moet aanpassen aan de als zuiverder voorgestelde taal van de machtigere groep – die meer bijdraagt aan het bepalen van wat als 'de werkelijkheid' geldt, en zich daar dus zuiverder toe verhoudt. Basil Bernstein legde aan het eind van de vijftiger en het begin van de zestiger jaren de basis voor de subdiscipline van de taalkunde die zich met dit soort verschillen bezighoudt, de sociolinguïstiek. Hij kwam tot de conclusie dat kinderen uit de arbeidersklasse een taalvariant spreken die de mogelijkheid om helder te denken dwarsboomt, Het verschil tussen de taal van de lagere klassen en die van de middenklasse is volgens hem een verschil tussen publieke en formele taal, of tussen beperkte en uitgebreide code. [p. 15:]
   Het gebrek aan maatschappelijke kansen van de lagere klassen zou voortkomen uit beperkende vormkenmerken van de publieke taal: de grammaticale eenvoud ervan, het onlogische gebruik van voegwoorden, het voortdurende gebruik van korte bevelen in plaats van verklaringen, enz.. Ook worden in de publieke taal redenen en conclusies door elkaar gehaald, en is het taaleigen hoogst individueel. Het is een taal van impliciete betekenissen, wat de onderlinge solidariteit vergroot ten koste van de logische structuur van de communicatie (Bernstein 1959). De taal die ze aangeboden krijgen, beïnvloedt de maatschappelijke positie die kinderen uit de arbeidersklasse krijgen dus sterk, doordat deze de zuiverheid beperkt waarmee ze zich kunnen uitdrukken. De gerichtheid op de eigen groep beperkt het vermogen in te spelen op de heersende waarden, die van belang zijn voor een maatschappelijke carrière. Deze verklaring van maatschappelijke beperkingen kwam voort uit een poging om mensen te emanciperen die kansloos lijken. Ze leidde tot concrete suggesties voor compensatie van de beperkingen van de publieke taal, die werden uitgewerkt in programma's voor taalcompensatie op scholen. Deze programma's droegen echter niet erg bij tot verandering van de machtsverhoudingen. Ze konden uiteindelijk bekritiseerd worden vanwege hun al te mooie aansluiting op de snelle ontwikkelingen en groei van de industrie in de jaren zestig. De compensatieprogramma's droegen zo bezien alleen maar bij tot opvoeding van een nieuwe groep geschoolde arbeiders. Ze bereidden de leerlingen voor op de nieuwe eisen van de arbeidsmarkt door ze aan te passen aan de in het taalgebruik tot uitdrukking komende normen van een andere groep.
   Het Esperanto had parallel aan de sociolinguïstiek van Bernstein de doelstelling communicatieproblemen in de alledaagse taal te overwinnen, in dit geval het probleem dat niet alleen taalvarianten, maar ook hele talen verschillen in hun woordenschat, grammatica, enz., en in hun manier om de wereld weer te geven. Het Esperanto probeert echter juist te voorkomen dat er aanpassing nodig is aan de taal van een andere bestaande groep, omdat zo'n 'natuurlijke' taal – juist als het de taal is van een meer in aanzien staande groep – als politiek onzuiver wordt beschouwd. Gebruik van het Engels door mensen die dat niet als moedertaal hebben, leidt in een gesprek met wel-moedertaalsprekers al [p. 16:] gauw tot verminderde kansen om de eigen cultuur te doen gelden, wat bij een kunstmatige taal als het Esperanto minder het geval zou hoeven zijn. L.L. Zamenhof (1859-1917) ontwikkelde het Esperanto als een relatief eenvoudige en heldere, politiek neutrale taal, die ertoe zou kunnen bijdragen de begripsproblemen op te lossen die de dagelijkse taal veroorzaakte. Hij zag deze kunstmatige taal als middel om de mensheid te verenigen door beter begrip mogelijk te maken. In vergelijking met andere kunstmatige talen (behalve die van de formele logica) is het Esperanto tamelijk succesvol gebleken, maar het blijft de vraag of het mensen uit hun culturele isolement heeft gehaald of eerder mensen bij elkaar brengt die toch al tamelijk internationaal zijn ingesteld (vgl. Gramsci 1985: 26-31, Helsloot 1989).
   Allebei deze kanten komen ook naar voren uit de poging van Martin Heidegger (1889-1976) om een filosofische taal te ontwikkelen die 'ontsloten is voor het Zijn'. Hij is echter niet zozeer gericht op maatschappelijke communiceerbaarheid. Volgens Heidegger (1927) wordt onze historische periode gekenmerkt door het niet meer kunnen horen van het Zijn – dat zwijgend roept. Deze roep introduceert iets wat niet aanwezig is, en boezemt daardoor angst in. Daarom hoort men hem liever niet. Er is een verschil tussen dit roepende Zijn en de dingen die zijn, de 'zijnden' temidden waarvan we leven. De huidige gerichtheid op zijnden – die men deelt door een verlorenheid in het 'men' – heeft de manier waarop ze zijn, doen vergeten. Om dat Zijn dat tegenwoordig zwijgt, wel weer te horen, moet je openstaan voor de roep ervan (1927: 355-399). Heidegger probeert zo een taal te ontwikkelen om over het Zijn te kunnen praten. Deze is niet gericht op communicatie met 'men', maar wil juist teruggrijpen achter de alledaagse, cultureel gecorrumpeerde taal, waarin steeds te makkelijk wordt teruggegrepen op vaste uitgangspunten (op zijnden). Door het verschil tussen het Zijn en de zijnden, waar het westerse denken op gebaseerd is, aan de vergetelheid te ontrukken (1957: 40), en het Zijn vanuit dit verschil te denken, zou het mogelijk worden om de tot nu toe ongedachte voorwaarden voor het denken te denken. Het is niet duidelijk of het lukt om daarmee zuiverheid te bereiken. Onze taal blijft verstrikt in de netten van de westerse metafysica. Het gaat dan ook niet [p. 17:] om de nieuwe terminologie op zich; deze biedt slechts een middel om verder te denken.
   Mogelijk gaf Heidegger wat te veel eer aan de heersende taal – en wel aan het Duits, rond de tweede wereldoorlog, een tijd die dat extra dubieus maakt –, maar er moet gezegd worden dat zijn Duits doorspekt is van eigen taalbouwsels. Het lijkt dan ook te makkelijk om Heidegger in z'n geheel te verwerpen omdat hij zich compromitteerde met het nazisme. Daarmee zou het fascisme bovendien worden voorgesteld als object (als zijnde), alsof het vermeden kan worden zonder verder na te hoeven gaan op welke manier het 'is'. Misschien is het mogelijk om Heideggers gerichtheid op het Zijn juist te interpreteren als een zoeken naar mogelijkheden om de taal in beweging te zetten (door 'zijn' als werkwoord te zien). Heideggers project van nieuwvorming om het Zijn van de zijnden zuiver te kunnen weergeven, laat zien dat 'het Zijn' niet onder woorden kan worden gebracht zonder de gangbare taal ingrijpend te veranderen (zij het van binnen uit). Dit streven naar compensatie van een tekort verbindt Heideggers taalgebruik enerzijds met het stamelen van mystici en anderzijds met het gebruik van standaardtaal door mensen die die taal niet beheersen, of van logische modellen door veel alfawetenschappers. Het is dus niet ondenkbaar dat deze geheel verschillende soorten taalgebruik voor overeenkomstige politieke dilemma's kunnen stellen.

Vervolg


Inhoud

Literatuurverwijzingen
Begin van de bladzij

www.nielshelsloot.nl