'Alle waarde werd al geschapen, en alle geschapen waarde ... dat ben ik. Waarlijk, er moet geen "ik wil" meer zijn!'. Aldus spreekt de draak. | |
Direct aansluitend op zijn studietijd was Nietzsche bijna tien jaar lang, van 1869 tot zijn ziekteverlof in 1879, aangesteld als hoogleraar in de klassieke filologie aan de universiteit van Basel. Deze achtergrond is relevant vanwege de grote rol die taaltheoretische vragen in de filosofie en in de wetenschap van de twintigste eeuw zijn gaan spelen, wat doorwerkt in de vraagstelling van dit boek. Maar ook voor pogingen om iets van Nietzsche te begrijpen, vormt de filologie het meest voor de hand liggende uitgangspunt. Dat veel Nietzsche-interpretaties desondanks on- of zelfs anti-filologisch zijn, valt wel te begrijpen: in de tijd na Nietzsche heeft de filologie, sterker nog dan de filosofie, plaats moeten maken voor modernere wetenschappen. Nietzsche heeft zelf aan deze ontwikkeling bijgedragen; hij laat zich regelmatig kritisch uit over de filologie. Maar als deze discipline vanuit een 'filosofisch' gezichtspunt als gepasseerd station wordt beschouwd, ontdoet dat zijn radicale wetenschapskritiek – waaraan ook de filosofie zich niet kan onttrekken – van haar fundamentele motivatie.
|
2.1. | Een homerisch probleem | 87 | |
2.2. | Oorlog | 93 | |
2.3. | Filologie als beroep en als roeping | 98 | |
2.4. | De geboorte van de tragedie | 103 | |
2.5. | Ironische wetenschap | 110 | |
2.6. | Liegende wetenschap | 116 | |
2.7. | Tragische wetenschap | 120 | |
2.8. | Toekomstfilologie | 126 | |
2.9. | Goudschitterende schubben | 135 |